Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0967

Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1801-H-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Alimentatiekwestie. Vermeerdering van eis van geintimeerde ter zitting beschouwd als incidenteel appel. Niet-ontvankelijk.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 1 augustus 2007 Rekestnummer. : 1801-H-06 Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-2963 [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. M.H.J. Toxopeus, tegen [verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. G.A.M. Jansen. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 19 december 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 18 oktober 2006. De vrouw heeft op 2 februari 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 23 februari en 5 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 13 juli 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de procureur van de man, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking waarin de door de man aan de vrouw met ingang van 1 juni 2006 te betalen bijdrage in haar levensonderhoud is bepaald op € 214,- per maand. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP 1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de draagkracht van de man. 2. De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog te bepalen dat hij vanaf 1 juni 2006 niet gehouden is partneralimentatie te betalen, voor zoveel nodig met ontzegging aan de vrouw van haar verzoek. 3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter terechtzitting heeft de vrouw in haar pleitnotitie haar eis vermeerderd en het hof verzocht te komen tot vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen bedrag van € 500,- per maand aan partneralimentatie. De man heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd en gesteld dat het verzoek te laat – want pas ter terechtzitting – is ingediend hetgeen in strijd is met de goede procesorde. 4. Het hof stelt vast dat de vrouw in haar verweerschrift in hoger beroep louter verweer voert tegen de stellingen van de man en daarbij geen incidenteel appel instelt. Zij heeft in haar ter zitting in hoger beroep overgelegde pleitnota een verzoek tot vermeerdering van de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie geformuleerd. Het hof is van oordeel dat dit verzoek van de vrouw als een incidenteel appel dient te worden beschouwd. Haar in eerste instantie geformuleerde verzoek is in de bestreden beschikking niet volledig toegewezen. In beroep beoogt zij nu haar oorspronkelijke verzoek te verhogen door, na haar verzoek in eerste instantie te hebben verminderd tot betaling van een alimentatie van € 340,- per maand, thans wederom een bedrag van € 500,- te vragen. Dat kan de vrouw, die in appel verweerster is, niet anders doen dan bij wege van incidenteel appel. Dit incidenteel appel is ruim na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn, eerst ter terechtzitting bij het hof opgeworpen. Reeds daarom is de vrouw niet-ontvankelijk in haar incidenteel appel. Het hof merkt daarbij op dat de financiële omstandigheden waarop de vrouw zich terzake beroept, geen nieuwe omstandigheden zijn. De vrouw wist van de extra inkomsten van de man. Zij heeft zelf daarop gewezen. De vrouw heeft in de stukken, overgelegd aan de rechtbank bij brief van 6 september 2006, kunnen lezen dat een voorlopige aanslag aan de man is opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 32.040,-. Ook de overige financiële omstandigheden waren al tijdens de zitting in eerste instantie bekend. Gezien het voorgaande dient de vrouw in haar incidenteel appel en in haar verzoek tot vermeerdering van eis niet-ontvankelijk te worden verklaard. 5. Het hof zal vervolgens beoordelen of de man draagkracht heeft om met ingang van 1 juni 2006 het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 214,- per maand aan de vrouw te betalen. 6. De man stelt in zijn beroepschrift in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de huurlast van € 90,- per maand van de garage. De garage wordt door de dochter van de man gebruikt als opslag. Het huren van opslagruimte elders zou duurder zijn. De huurlast van de garage wordt door de vrouw betwist. Ter terechtzitting is namens de man aangegeven dat hij in zijn draagkrachtberekening niet langer rekening heeft gehouden met de huurlast van de garage. Het hof zal het bedrag van € 90,- per maand op grond hiervan en mede omdat de noodzaak van deze last niet is aangetoond en geen voorrang verdient boven het betalen van alimentatie, buiten beschouwing laten. 7. De man heeft gesteld dat zijn dienstverband met ingang van 1 juli 2007 is geëindigd in verband met een reorganisatie en dat hij thans wachtgeld ontvangt. Ter onderbouwing hiervan legt hij stukken over. Op basis van deze stukken betoogt de man dat hij geen draagkracht heeft om het door de rechtbank vastgestelde bedrag aan partneralimentatie te kunnen betalen. Ter terechtzitting heeft de vrouw aangevoerd dat aan de stelling van de man dat zijn dienstverband is geëindigd, moet worden voorbij gegaan, nu niet zeker is dat dit daadwerkelijk het geval is omdat de man slechts een concept brief en geen definitief besluit beëindiging dienstverband overlegt. Volgens de vrouw dient het hof bij de berekening van de draagkracht van de man, evenals de rechtbank, uit te gaan van zijn ‘gewone’ salaris, in ieder geval tot 1 juli 2007. Ook voor de periode daarna moet hiervan worden uitgegaan nu er geen definitief besluit tot beëindiging dienstverband is. Uit de overgelegde stukken met betrekking tot het wachtgeld van de man blijkt dat er geen sprake is van definitief vastgesteld wachtgeld. De door de man op basis van deze stukken overgelegde draagkrachtberekeningen hebben volgens de vrouw geen waarde. Verder betwist de vrouw de door de man opgevoerde leningen en zij stelt – op basis van de door de man overgelegde voorlopige aanslag 2006, zijn jaaropgaven 2004 en 2005 en uit eigen wetenschap – dat de man beschikt over neveninkomsten van € 5.000,- per jaar, zodat het totale inkomen waarvan uitgegaan moet worden bij de draagkrachtberekening van de man € 35.317,53 per jaar bedraagt. 8. Het hof overweegt als volgt. Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat de man in ieder geval tot 1 juli 2007 een dienstverband had en beschikte over zijn volledige salaris, ziet het hof aanleiding om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van twee periodes: een eerste periode van 1 juni 2006 tot 1 juli 2007 en een tweede periode vanaf 1 juli 2007. 9. Het hof gaat ten aanzien van de eerste periode uit van het volgende. Inkomen 10. Het hof gaat – evenals de rechtbank – uit van een inkomen uit dienstbetrekking van € 2.322,24 bruto per maand, vermeerderd met een bedrag van € 116,67 bruto per maand aan inkomenstoeslag burgerpersoneel. Ook gaat het hof uit van een bedrag van € 220,- per jaar aan eindejaarsuitkering. Wat betreft de door de vrouw gestelde en door de man betwiste extra inkomsten uit nevenwerkzaamheden van de man, overweegt het hof als volgt. De man heeft, ondanks het feit dat hij over een huurwoning beschikt, een voorlopige aanslag 2006 van de belastingdienst ontvangen. De belastingdienst verzendt een voorlopige aanslag slechts in die gevallen dat een belastingplichtige een eigen woning heeft, extra inkomsten heeft opgegeven of dat is gebleken van andere (extra) inkomstenbronnen dan het afgelopen jaar. Uit de door de man overgelegde voorlopige aanslag 2006 blijkt dat de belastingdienst uitgaat van een inkomen van de man van € 32.040,- bruto per jaar. ? De raadsman van de man heeft ter terechtzitting niet kunnen verklaren waardoor het verschil van ongeveer € 5.000,- is ontstaan tussen het bruto inkomen per jaar van de man van ongeveer € 27.800,- gebaseerd op zijn salarisstroken/jaaropgaven, en het “belastbaar inkomen uit werk en woning” van € 32.040,- per jaar zoals blijkt uit de betreffende voorlopige aanslag. Gelet op voorgaande en nu de vrouw heeft aangevoerd dat de man sinds ongeveer 13 jaar distributiewerkzaamheden voor enkele kranten verricht en hiervoor ongeveer € 500,- per maand ontvangt en de man heeft nagelaten om de definitieve belastinggegevens en zijn jaaropgave 2006 over te leggen, acht het hof de stelling van de vrouw dat de man inkomsten uit nevenwerkzaamheden heeft, aannemelijk. Het hof zal dan ook rekening houden met extra inkomsten ter hoogte van een bedrag van € 5.000,- per jaar. Lasten 11. Het hof is van oordeel dat de rechtbank wat betreft de in aanmerking te nemen lasten op goede gronden heeft beslist. Het hof houdt derhalve rekening met dezelfde lasten als waar de rechtbank van uit is gegaan. 12. De man heeft gesteld dat door de rechtbank ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat de dochter van de man en haar kind bij de man wonen en dat hij voor hen moet zorgen. Ook stelt de man dat hij in een financiële crisis is geraakt als gevolg van de aflossing van de schulden. De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. De procureur van de man heeft ter terechtzitting aangegeven dat de man alleenstaand is en ook alleen woont. Het hof zal derhalve uitgaan van de bijstandsnorm van een alleenstaande. Aan de overige stellingen van de man zoals hiervoor weergegeven, zal het hof voorbijgaan nu zij onvoldoende onderbouwd zijn of niet, althans onvoldoende, aannemelijk zijn gemaakt. 13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de inkomsten en lasten van de man is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man in de periode van 1 juni 2006 tot 1 juli 2007 een alimentatie voor de vrouw toe¬laat ter hoogte van het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 214,- per maand, zodat er geen grond is voor wijziging van de alimentatie in die periode. 14. Ten aanzien van de tweede periode overweegt het hof als volgt. 15. Het hof houdt – gelet op rechtsoverweging 10 – rekening met de extra inkomsten uit nevenwerkzaamheden van de man. Wat betreft de lasten zal het hof uitgaan van dezelfde lasten als in de voorgaande periode, met dien verstande dat thans rekening zal worden gehouden met een – door de man gestelde en door de vrouw niet betwiste – verhoging van de kale huur naar € 624,- per maand. Voorts gaat het hof ervan uit dat de lening van maart 2006 met een aflossing van € 200,- per maand per 1 juli 2007 zal zijn afgelost. Het hof zal derhalve na 1 juli 2007 geen rekening houden met de aflossing van € 200,- per maand bij de berekening van de draagkracht. Op grond van voorgaande is het hof van oordeel dat, mocht het dienstverband van de man zoals hij stelt inderdaad zijn geëindigd per 1 juli 2007 en mocht hij wachtgeld gaan genieten van 93% van zijn laatste salaris, de man toch in staat moet worden geacht om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te betalen. Ook wanneer het inkomen van de man zou dalen tot 83% van zijn salaris – volgens de man per 1 november 2007 – is de man naar het oordeel van het hof nog in staat om het vastgestelde bedrag te betalen, waarbij het hof uitgaat van het inkomen (‘uitkering wachtgeld burger’) zoals blijkt uit het door de man op 5 juli 2007 overgelegde salarisoverzicht 2006. Volgens de man zal hij vanaf 1 juli 2008 slechts een inkomen genieten van 73% of minder van zijn vroegere salaris. Het hof is van oordeel dat thans nog geen beslissing kan worden genomen, die wordt gebaseerd op een inkomen, dat de man vermoedt vanaf 1 juli 2008 te gaan genieten. Dat acht het hof een zodanige toekomstige omstandigheid dat het hof daarover niet zal oordelen. 16. Het hof zal als volgt beslissen. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde incidentele hoger beroep; bekrachtigt de bestreden beschikking. Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Husson en Zonnenberg, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2007.